De begeleiding van naasten houdt voor ons op de dag van de uitvaart niet op. De dag na de uitvaart bezoeken we de naasten zodat ze hun ervaringen over het afscheid met ons kunnen delen. Vaak zijn er vragen na zo’n indrukwekkende dag. Vragen als ‘hoeveel mensen waren er op de uitvaart‘ en ‘wie heeft de linten van de bloemen meegenomen’.
Het blijkt meestal goed om zo kort na de uitvaart samen terug te kijken. Bovendien heeft de uitvaartbegeleidster de naasten in de dagen tussen overlijden en het afscheid dagelijks bezocht. Het is niet prettig als je dan de eerste dag na de uitvaart niemand meer ontvangt.
Enkele weken na de uitvaart nemen we opnieuw contact op met de naasten om een afspraak te maken. Op dat moment zijn er vaak weer andere vragen, meestal praktischer van aard en ook dan is er vaak nog behoefte om herinneringen op te halen aan het afscheid. Het is voor ons dan ook het moment om in te schatten in hoeverre het naasten lukt om de basiszaken van het dagelijks leven – met alle verdriet – weer op te pakken. Lukt het hen om te slapen, te eten en drinken en contact te maken met hun omgeving en zo niet; welke hulp is daarvoor wenselijk?
De afgelopen week bezocht ik twee zeventigers die hun partner onlangs verloren. Hun verhalen waren doordrenkt van verdriet. Met hun partners ondernamen ze nog van alles – immers een gezonde zeventiger is nog energiek en heeft veel vrije tijd – maar nu ze er alleen voorstonden waren ze niet alleen hun geliefde maar ook de invulling van hun eigen leven voor een groot deel kwijt. Beide hebben kinderen maar weten van die kinderen dat ze erg druk zijn en ze willen geen beslag op hen leggen. Zeventigers vinden meestal, doordat ze nog niet heel oud zijn, dat ze het zelf moeten kunnen rooien. Hun vrienden en kennissen zijn vaak nog wel samen en om naar een stel toe te gaan, voelt als een derde wiel aan de wagen zijn.
Ik merk dat er door de omgeving vaak op wordt gewezen bij de rouwenden waarvoor men allemaal dankbaar mag zijn. Zeker bij zeventigers. Zinnen als ‘maar jullie zijn wel maar liefst 50 jaar samen geweest’ worden aangereikt als troost. Ook de twee mensen die ik deze week bezocht werden overladen met dergelijke troost. ‘Je hebt gelukkig kinderen’, ‘je woont gelukkig mooi’. Het is zonder meer heel goed bedoeld, maar de rouwenden voelen zich er niet echt erkend door in hun verdriet. Ze zijn niet meer jong, maar hebben misschien nog wel 15 jaar voor de boeg. 15 jaar waarvan ze op dat moment niet weten hoe ze erdoor moeten komen. Dan is het fijner om alleen maar te horen dat mensen dat heel erg voor je vinden en je vragen wat ze voor je kunnen doen.